En dan wordt het toch nog gezellig!

Het is de hoogste tijd dat ik in de pen klim om te schrijven.
Het nieuwe jaar is wat druk begonnen want ik ben 4 januari voor een paar dagen naar mijn zus in Goes gegaan.

Ik weet niet of er een echte griepgolf rondwaart, maar in onze familie was het, zo vlak na nieuwjaar, raak. Kilian, de kleine dreumes van de familie, bracht het mee van de crèche. Op een crèche wemelt het van de virussen en aanverwanten en ieder kind doet op zijn tijd wel een keertje mee. En ondanks dat Kilian na een jaar nog borstvoeding krijgt, draait hij soms mee met de verkoudheden, griepjes, etc. die er rond dwarrelen. Het resultaat was dat bijna ons hele gezin, inclusief Kilian, griep kreeg en plat ging.

De vrouwelijke kant bleef, voor een gedeelte, op de been – waaronder ik. Vrouwen hebben ook eigenlijk geen tijd om ziek te zijn als bijna iedereen het vaantje strijkt. Maar gelukkig is het weer verleden tijd en verkeert iedereen in goede gezondheid.

Dit griepje in onze familie deed mij denken aan de griepgolf van 1957.  Die griep kreeg als naam de ‘A-griep’. De griep werd voor het eerst gesignaleerd in Azië.
Het was niet zomaar een griepje, maar een grote uitbraak, en deze velde hele gezinnen.
Veel ouderen zullen zich die griep vast nog herinneren. Wereldwijd stierven er ongeveer 1 miljoen mensen aan de A-griep.
Dit is maar een fractie aan slachtoffers die de Spaanse griep opeiste van 1918 tot 1919.
De Spaanse griep was een wereldwijde, zeer ernstige epidemie. Het aantal geschatte slachtoffers loopt uiteen van 20 tot 100 miljoen. De Spaanse griep eiste ruimschoots meer doden dan de hele Eerste Wereldoorlog.

Mijn moeder vertelde altijd dat zij, nadat ze de Spaanse griep had doorgemaakt, nooit meer de oude is geworden. Ik weet niet anders dan dat zij ’s middags een paar uur moest rusten.

De A-griep

Sinds september 1957 zit ik op de avondkweekschool voor het kleuteronderwijs in Dordrecht. Dit was toen nog een aparte opleiding. Op maandag- en vrijdagavond hebben wij van vijf uur tot negen uur les. En daarnaast nog een lange woensdagmiddag.

Vandaag  is het vrijdag en wenkt de school.
Met vijf meisjes verzamelen we ons altijd op het station van Barendrecht: daar pakken we de trein naar Zwijndrecht.
Bij het station aangekomen zie ik dat de trein al in aantocht is. Mijn fiets plaats ik vliegensvlug in het rek en ik ren naar het perron. Mijn medescholieren zijn al ingestapt – op één na. Zij talmt zodat ik ook nog kan instappen. Dankbaar voor haar hulp ga ik hijgend naast haar zitten. De trein zet zich boemelend en kreunend in beweging.

Het eerstvolgende station is Zwijndrecht. Voor ons groepje meteen ook al het eindpunt.
Vóór ons ligt de Zwijndrechtse brug. Die moeten wij lopend afleggen om bij onze school in Dordrecht te komen. Ik vind het, na een dag werken en met een zware boekentas aan mijn arm, een heel eind.

“Je was maar kantje boord op tijd,” zegt Gea terwijl ze naast mij komt lopen.
“Ja zeg dat, het was haastje-repje om op tijd te zijn,” zeg ik. Ik verwissel mijn tas naar mijn andere arm en kijk sip naar het lange stuk brug dat voor mij ligt.
Na ongeveer een kwartiertje zijn we bij onze school en lopen we met vijf man sterk naar binnen.
Vandaag hebben we het eerste uur Godsdienstles van de Heer Rijnsdorp. Het is altijd een fijne les – maar vandaag kan ik mijn hoofd er niet bijhouden.
Mijn hoofd doet vreselijk pijn. Het lijkt alsof een timmerman mijn hoofd aan het bewerken is: het klopt en bonst aan alle kanten.

Tijdens de volgende lessen wordt het al gekker met mijn hoofd. De laatste lesuren worstel ik mij door de tijd. Komt er wel eind aan vandaag?
Ik ben nog nooit zo blij geweest met de eindbel. Maar ik ben nog lang niet thuis.
Er volgt nog een wandeling over de Zwijndrechtse brug. Ik zie er als een berg tegen op.

Inmiddels gloeit mijn hoofd en ben ik duizelig van de koorts.

“Wat zie jij er uit,” zegt Gea, “Je hebt vast de A-griep. Bij ons is ook iedereen ziek. Maar ik voel mij nog kiplekker.”
“Dat voelde ik mij tot vanmiddag ook, maar ineens ben ik snorziek,” antwoord ik.

Met lood in mijn benen fiets ik naar huis met maar één gedachte: ik wil naar bed.
Thuisgekomen open ik de kamerdeur, groet ik mijn moeder en roep: “Ik voel mij zó ziek, ik ga meteen door mijn bed.”
Als ik op bed lig voel ik pas echt hoe ziek ik ben.

“Hoe kan het dat ik ineens zo ziek ben?” vraag ik mij af.
“Je hebt vast de A-griep,” zegt moeder. De kranten staan er vol mee hoe erg de ziekte huishoudt. Half Nederland ligt plat.
Heel erg, maar een schrale troost dat ik mag meedoen, denk ik.

Diezelfde avond komt broer Leo thuis. Mijn moeder krijgt het zelfde verhaal te horen.
Leo, die vanochtend nog gezond de deur is uitgegaan, voelt zich nu ook zo ziek als een hond.
Met een hoogrode kleur van de koorts steekt hij zijn hoofd door mijn slaapkamerdeur.
”Ben je ook ziek?” vraag ik geheel overbodig.
“Ja, ik ben duizelig en ik heb een hoofd dat bonst en klopt  van de pijn.”
“Je hebt vast de A-griep,” stel ik ter zake kundig vast.
“Weet je wat,” oppert Leo “zal ik mijn bed hier naar toe slepen? Is veel gezelliger.”
“Ja, een prima idee en gezellig,” zeg ik. Een ongekend gebeuren: tegelijk ziek zijn en op één kamer liggen.

Het is een hele heisa voor Leo om met bonzend hoofd en rillend van de koorts zijn bed naar mijn kamer te verslepen. En als hij bij de deur de draai moet maken om zijn bed in de kamer te loodsen gaat hij er even bij zitten. Kreunend van de hoofdpijn schuift hij zijn bed uiteindelijk de kamer in. Doodmoe valt hij in bed en de gezelligheid is ver te zoeken.
De eerste dagen slapen we – wanneer de hoofdpijn dat toelaat – en zijn we te ziek om te praten. We krijgen enorme bloedneuzen en in de slaapkamer hangt een nare griepgeur. Een kenmerkend verschijnsel dat bij de A-griep hoorde.

Moeder daalt de trap op en af en loopt ons met van alles achteraan, zoals lieve moeders dat plachten te doen.

Na een paar dagen begint de hoofdpijn langzaam aan de terugtocht. En ook de bloedneuzen nemen af. Wat een verademing. En wat voelt het geweldig om gezond te zijn!
Wat een weelde om zonder hoofdpijn wakker te worden, je hoofd te kunnen draaien zonder dat het pijn doet.
We zijn, zo jong als we zijn, echt verzwakt en als we opstaan trillen onze benen. Nee, we kunnen nog niet op zijn en moeten eerst nog een paar dagen opknappen.

En dan wordt het warempel toch nog heel gezellig in de ziekenkamer!

Dit bericht heeft 6 reacties

  1. Anoniem

    Mooi, die oude affiche met De Spaansche Griep heerscht, Maaike.
    Ik ken die woorden natuurlijk, maar heb het zelf niet gehad, gelukkig.
    Ik herinner mij, wat betreft ziektes, mijn om de paar maanden opspelende bronchitis-aanvallen. Mijn moeder was dan altijd bij me (een buitenshuis werkende moeder was toen een unicum). Zij zat in de huiskamer. Maar we hadden glas in lood-schuifdeuren, zodat ik haar steeds kon zien (tussen de stoomwolken van het stomende keteltje door), want dat was goed tegen benauwdheid. Ik herinner mij die dagen, (als ik dan wat opknapte) ook als heel gezellig.( Het duurde meestal maar een dag of drie.).
    Herinneringen. Mooi, he? Heb mam daardoor weer even voor me gezien, zoals ze daar zat, bezorgd om mij, maar tevens best wel genietend van het moeder-dochter-dagje. Bedankt weer, Maaike. Elly

  2. Wilma

    Ik was er nog niet, maar weet wat een goede griep is.
    De afstand die je die avond moest kopen zal wel driedubbel gevoeld hebben.
    Mijn ouders hielden er niet van Al’s je ziek was. Gewoon proberen en anders zo gauw mogelijk weer naar school. Werken en ziek zijn? Wat moet je baas wel niet denken.
    Al’s onze kinders niet fit zijn , mogen ze trust thuis zijn. Gezellig en wat extra aandacht toch?
    Groet,
    Wilma

  3. Tineke

    Griep en hoge koorts? Geen idee wat het is. Nee, nog nooit gehad/beleefd.
    Wel weet ik dat moeder vroeger griep had en dat dat echt heel erg was. Na zo’n ziekteperiode was ze ook nog wel eens uit huis om weer aan te sterken. Dan was er een gezinsverzorgster voor dag en nacht bij ons in huis om de grote kinderschare te verzorgen.
    Als er al een keer iemand “ziek” was dan moesten we “goed” eten, want dat had je lichaam nodig om beter te worden! zei vader dan. En we zeggen het nog steeds.
    Fijn dat er door de tijd ook nieuwe medicijnen gekomen zijn en de griepprik.
    Op naar een gezond jaar.
    Groet, Tineke.

  4. L van Garderen

    Wat zul je blij geweest zijn dat je thuis was na eerst over die brug, daarna de trein en met de fiets weer naar huis! Tegenwoordig wordt er geappt naar de ouders en die komen je dan wel ophalen. Vroeger moest je je toch meer zelf redden met zoiets. In 1957 was ik 11 jaar, ik kan me niks meer herinneren van die griep al zal die er vast wel geweest zijn in ons dorp. Je had toen ook schoolklassen van 50 kinderen, kun je je niet meer indenken, 30 is nu al veel. Je schreef weer een leuk verhaal, dank je! groet, Lucie

  5. Gerlien

    Ook bij ons was het raak met de A-griep. Ik was toen 12, maar kan me nog heel goed herinneren, dat bij 4 buren op rij (waarvan wij 1) alle gezinsleden ziek waren. Mijn moeder was de enige die, zoals ze toen zei, overeind bleef en liep van het ene huis naar het andere met drinken, bouillon, een klein hapje soep, zodat we allemaal snel weer op zouden knappen. Het mooie van het verhaal, was de saamhorigheid. Het gaf mij altijd een heel fijn gevoel dat er om ons heen goede buren woonden. Het leuke: ga nog altijd om met m’n buurmeisjes uit die tijd.
    Fijn, dat je weer in de pen bent geklommen!!

    Lieve groetjes van Gerlien

  6. In 1957 zat ik in Aarle-Rixtel op een kostschool. Ook daar heerste de A-griep. De zusters konden het niet bijhouden met al die zieken. Ik zal die tijd nooit vergeten want mijn kostschool vriendin Ria is toen overleden aan die griep. Ik kwam dat pas later te weten omdat ik zelf ook flink ziek was. Het is een gebeurtenis geweest die veel indruk op mij heeft gemaakt. Ik heb nog kontact gehad met haar ouders en heb een mooie foto van Ria gekregen die ik ook nog steeds heb.

Laat een reactie achter