Waren die zomers vroeger, toen ik kind was, nu echt zo warm?
Of herinner ik mij vooral die snikhete dagen? Het land achter ons huis vertoonde, als de hitte lang duurde, diepe scheuren. Sproei-installaties kwamen pas later, het land snakte naar water. Soms werd met een tuinslang lokaal wat water toegevoerd.
Vandaag is het ook weer zo’n warme dag geweest. ‘s Avonds als ik naar bed moet is het broeierig warm op de grote zolder. Vooral nu de zon al enkele dagen ongenadig het pannendak heeft beschenen. Het enige schuifraam dat de zolder telt is hermetisch dicht. Gisteren stond er nog een hor in maar de muggen kropen door de gaatjes. Zij hielden ons wakker met hun irriterend gezoem. Daar bleef het niet bij. Bloeddorstig landden zij op onze armen om hun honger te stillen. Daarom blijft, op bevel van moeder, deze avond het raam naar beneden. Al is het ook om te stikken, want aan een bevel van haar valt nu eenmaal niet te tornen.
Het is half elf en ik ben nog wakker. De anderen lijken te slapen.
Ik luister naar de geluiden om mij heen. Wat een gepuf! Nog even wacht ik en luister goed. Ja, ze slapen nu echt allemaal. Ik stap voorzichtig uit bed. Onhoorbaar sluip ik naar het raam. Gelukkig is het nog licht genoeg en bots ik nergens tegen aan. Ook al weet ik inmiddels iedere stoel en alle andere barrières te staan, het blijft een hachelijke onderneming. Onder de houten zoldervloer is de huiskamer. Ieder geluidje van boven is daar hoorbaar en klinkt door.
Ik nestel mij op een stoel voor het raam. Dit is mijn plekje als iedereen slaapt. Vanuit het raam kan ik de landerijen zien. De nachtvogels die tevoorschijn komen, vliegen en fladderen rond. Kijk, er zit een mug op het raam. Nu kan ik hem eens heel goed van dichtbij bekijken. ik zie het fragiel dunne lijfje, de hoge pootjes. De ragfijne vleugeltjes die een beetje trillen. Maar waar zijn de oogjes? Ze zijn klein en heel moeilijk te vinden. Ik wil zo graag oogjes zien die mij aankijken.
Buiten wordt het nu donkerder en ook op zolder. Er komen steeds meer muggen. Ze zoeken elkaar op, blijven dicht bij elkaar.
Gaandeweg worden het er meer en meer. Het groeit uit tot een zwerm. Ze komen naar het raam en alsof zij voor mij komen, tonen zij mij in het schemerlicht hun dans. Ik zie hoe zij als zwerm één beweging maken. Soms ineens, als op afspraak, zwenkt de hele zwerm naar links. En hoep weer naar rechts. Hoe kan het? Hoe weten zij dat? Wie geeft hen een bevel daarvoor? Mijn oog probeert een mug vast te houden en te volgen. Maar ik verlies al snel de controle en ook hij verdwijnt in de dans.
Het is nu donker geworden. Ik zie de sterren en daar is ook de maan.
Ik wil wachten tot de “De grote beer” er is. Een oom heeft mij die vorige week aangewezen. Hij gaat mij nog veel meer vertellen over de sterren heeft hij beloofd. De grote beer heeft zeven sterren in de vorm van een steelpannetje, weet ik nu. Ik luister en hoor beneden stemmen. Ik zit hier heerlijk. Niemand die mij ziet of hoort. Er komt toch niet iemand naar boven? Dan moet ik wegwezen. Ik kruip in mijn nachtpon en trek hem over mijn knieën.
Met mijn handen tegen de ruit aan kijk ik door een tunneltje naar buiten. O, daar is hij “De grote beer”. Nu heb ik hem zelf ontdekt! Zouden sterren echt stippen zijn van engelenvoeten zoals een vriendinnetje vertelde? Waar komen ze ineens vandaan? Er verschijnen er steeds meer. De lucht raakt er helemaal vol van. Het wordt ineens weer lichter op de zolder. Er valt een licht streep van de maan op de vloer.
Opeens hoor ik het kreunen van de trapdeur die open gaat. Als een haas vlieg ik naar bed. Keurig op tijd lig ik erin. Moeder komt langs om te kijken of we slapen. Mijn hand ligt onder mijn gezicht. Mijn ogen zijn dicht. Ik adem rustig in en uit. Niet moeilijk na zoveel oefening! En terwijl moeder mij instopt danst de muggenzwerm vrolijk op mijn netvlies rond.