Met een ferme mep breng ik de wekker tot stilstand. En ik voel meteen dat het nog steeds koud is. Het vriest al dagen achter elkaar. En niet een klein beetje. Nee, het is bar en bar koud buiten. Gisternacht was het 20 graden onder nul. Maar op andere plaatsen was het nog kouder. De laagst gemeten temperatuur was gisternacht 26,8 graden onder nul. De rivieren raken dichtgevroren. Waar anders de overzetpontjes varen steekt men nu te voet over.
Ik kijk op de wekker. Het is kwart over zes. Nog eventjes. Alstublieft, nog even die kou niet in. Maar ik weet het, ik weet het! Er helpt geen moedertje lief aan. Het is zaterdag vandaag. Er wacht een lange dagtaak. Klokslag zeven uur sta ik in de winkel. Mijn zaterdagse werk is, om zeven uur, vleeswaren gaan snijden. Ons na ons, gaan door mijn handen. Dit is voor straks. Als het druk wordt liggen de vleeswaren al vast klaar. Een geestdodend karweitje, dat wel. Maar vandaag is het ook nog eens ijskoud. Het was vannacht weer twintig graden onder nul! Naast mijn benen staat een elektrisch kacheltje. Wie weet blijf ik zo een beetje op temperatuur. Af en toe vlucht ik even naar de warme kamer. Ik sta bibberend voor de kolenhaard mijn handen te warmen. Heerlijk is het in de huiskamer met de vriendelijk snorrende kachel. Maar ik hoor ook aanhoudend de snerpende winkelbel. Ik kan het niet maken hier te staan. De klanten willen geholpen worden. En graag een beetje snel. En daar ga ik weer. De kou in! Ik kijk iedere avond in de krant. Zou het morgen over zijn?
Vergeet het maar. De kou blijft maar voortduren.
Als ik eenmaal klaar ben met vleeswaren snijden ga ik achter de toonbank. Klanten bedienen vind ik leuk. Vooral als het vriendelijke klanten zijn. Ik ken ook al veel klanten. Het is de hele dag gezellig druk. Ik heb het goed naar mijn zin, ondanks de kou. Om zes uur sluit ik de deur op het nachtslot. Dat was me het dagje wel zeg! Nog even de tanden op elkaar. Nu moet de winkel nog worden schoongemaakt. Geen leuk karweitje na mijn lange winkeldag. Maar het hoort er nu eenmaal bij. Ik kijk naar mijn handen. Voor mijn handen is dit werk een ramp. Ik heb al weken last van jeuk aan mijn vingers. De huid ziet vuurrood en zit vol met blaasjes. En tussen mijn vingers is de huid heel dun geworden. Als het maar niet open gaat. Handschoenen dragen maakt het alleen maar erger. Om zeven uur heb ik het helemaal gehad. Ik ga eerst een weldadig warm bad nemen. Dat heb ik wel verdiend na zo’n koude dag. En daarna eten!
Waterstokerij
’s Maandagochtends is het een druk gedoe. Voor de huismoeders is het wasdag. Al heel vroeg komen mensen met een lege emmer aanlopen. Bij de slagerij is ook een waterstokerij. Voor ƒ0,10, een dubbeltje, kunnen mensen een emmer kokend water voor de was kopen. Het water is echt loeiwarm. Als ik help dan let ik altijd goed op dat ik mij niet brand. Ik vind het maar griezelig als ik ze naar huis zie lopen met soms twee emmers kokend water bij zich.
Het blijft lang koud. Toch wordt het ook dit jaar weer voorjaar. Er worden door de broers plannen gesmeed. Ze willen trouwen. In de herfst gaat de eerste trouwen. Eén broer kan bij de slagerij gaan wonen. En het huis naast de winkel komt eerstdaags ook leeg. Kan het mooier? Mijn broers zijn blij en vol plannen. Maar, als mijn broers gaan trouwen ben ik hier dan nog nodig? Of kan ik dan misschien beter iets anders gaan doen? Met mijn huid krijg ik ook steeds meer problemen! In mij rijst een plan. Het duurt een hele tijd voordat ik echt bewust erover ga nadenken. En meteen werp ik allerlei dammen voor mijzelf op. Zou ik het wel kunnen? Is het wel iets voor mij? Hoe moet het allemaal? Hoe moet ik het vertellen? Echter, het denkbeeld krijg ik niet meer uit mijn hoofd.
Op een dag zit ik samen met mijn moeder aan de koffie. We praten over mijn broers die straks getrouwd zijn. En over mij. Hoe gaan we nu verder? Wat ga ik doen? “Ik wil graag kleuteronderwijzeres worden” hoor ik mezelf zeggen. “Mijnheer van Oorschot geeft Nederlandse les op de kweekschool voor kleuteronderwijzeressen”. Mijnheer van Oorschot is de hoofdonderwijzer van mijn lagere school. Mijn moeder zegt niets, luistert alleen maar. “Hij kan mij alles erover vertellen” zeg ik. “Dan zul je wel weer naar school moeten” zegt mijn moeder. “Ja, ik moet eerst naar de vooropleiding heb ik gehoord. “Zal ik eens gaan praten met Mijnheer van Oorschot?” Ik moet het ijzer smeden als het heet is. Zo’n mooie kans komt misschien nooit meer “Praten kan altijd. Daarna kijken we wel”, antwoordt moeder. Ik spring een gat in de lucht. Joepie! Het licht staat op oranje. Wie weet!