Gekleurde scherfjes

Mijn wereld toen ik een jaar of zes was …

Het is warm, heel warm. Al dagenlang. De koeien in de wei naast het huis liggen loom in het gras. Met lodderige ogen kijken zij in het niets, zo lijkt het. De boterbloemen om hen heen hangen slap naar beneden. Het is woensdag en alleen ik ben thuis.  De andere kinderen zijn ergens naartoe. Spelen of zo. Nu de zon al dagenlang schijnt, is de aarde uitgedroogd en heel hard. Zo hard dat er scheuren in zijn gekomen. Als ik over het land kijk, daar waar geen groenten staan, zie ik heel diepe scheuren, De lucht boven het land zindert van de warmte. Ik heb het warm. Ik voel even aan mijn arm, die gloeit helemaal.

Ik loop naar de voorkant van ons huis, waar ook het bruggetje is naar de weg.
Aan de zijkant van het erf,naar het slootje toe, staan heel veel Paardenbloemen. Het ziet daar helemaal geel. Het lopen gaat best een beetje zwaar door het nieuwe puin dat op het erf ligt. Gistermiddag is er puin gestort. De auto die het puin bracht, was helemaal volgeladen. Eerst lag het op een grote hoop. Maar later hebben de werkmannen het over het erf verdeeld. Ik weet het nog heel goed van de vorige keer, toen er ook nieuw puin op het erf werd gestort. In dat puin zitten heel veel stukjes gekleurd glas. Soms zijn het grote scherven, maar er zitten ook heel kleine bij. Kijk, daar schittert iets. Daar ligt vast een stukje glas. Ik buk. Ja, daar ligt een rood scherfje. Ik probeer het te pakken, maar het zit veel te vast in de aarde. Misschien, als ik op mijn knieën ga zitten, dat het wel lukt. Ik peuter net zo lang met mijn nagel tot ik het scherfje te pakken heb. Ik leg het in mijn rechterhand. De zon petst er een straal in. Ik houd mijn hand een beetje anders … en weer zo’n flits. Ik sta op en voel aan mijn knieën. Er zijn scherpe stukjes puin op achtergebleven. Met mijn rechterhand veeg ik ze eraf. Wat gebeurt er? Er zitten allemaal putjes in mijn huid! Ik veeg nog eens met mijn hand over mijn knieën, maar de putjes blijven er gewoon in.

Ik loop naar het stoepje van de voordeur. Die deur wordt bijna nooit gebruikt.
Bijna iedereen komt achterom. Op het stoepje leg ik het scherfje neer en ga er nog meer zoeken. Ik leg ze onder elkaar, in een lange rij. Rode, gele, groene, oranje, allemaal verschillend van kleur. Ik kijk, en houd mijn adem in. Wat mooi! Het lijkt wel het raam van de kerk. Als daar de zon op schijnt, heeft het ook van die mooie kleuren. Ik heb nog één klein scherfje in mijn hand. Dat leg ik helemaal onderaan, want het is het allerkleinst.  Ik kijk naar de lange rij en frons mijn voorhoofd. Het laatste scherfje ligt niet goed, het ligt verkeerd. Ik pak het op, leg het ver van de andere in een hoekje neer. Zo is het goed, daar hoort het.

Ik luister. Ik word geroepen: “We gaan eten!” Mijn oudste zus heeft het raam naar omhoog geschoven. Ze steekt haar hoofd naar buiten.Ik wil haar alles laten zien en roep trots:“Kijk eens!”Terwijl ik met mijn vinger naar de steentjes wijs. Maar mijn zus roept: “ Opschieten!” En het raam wordt weer naar beneden geschoven. Ik luister naar het raam dat een stroef geluid maakt als het door de sponning loopt. Nog even kijk ik naar mijn glasscherfjes. Dan ren ik zo hard als ik kan over het grote erf naar de achterdeur. Ik ren voorbij het kuurtentje, waarin mijn broer ziek ligt. Ik moet heel snel zijn, anders ben ik te laat!

Voor het granieten aanrecht staat de stoel al klaar om daarop staande mijn handen te wassen. Corrie, mijn oudste zus, tilt mij erop.“Wat een vuile handen! Wat heb je uitgespookt?” “Gespeeld,” zeg ik. “Ga maar gauw aan tafel.” In de achterkamer is de tafel gedekt en achter ieder bord staat een stoel.
Ik weet goed waar ik zit. En ik weet ook hoeveel stoelen er zijn. Ik heb ze al vaak geteld. Als ik om de tafel heen naar mijn plaats loop, geef ik elke stoel een tikje. Het zijn er precies negen. Bijna iedereen zit al aan tafel. Nog hijgend van het harde lopen klim ik op mijn stoel.“We zullen bidden,” zegt moeder.Ik vouw mijn handen. Moeder bidt hardop, met eigen woorden.  Ik weet goed wat moeder gaat bidden.Iedere dag vraagt ze aan God vergeving voor alle zonden. De Heere woont in de hemel. Zijn ogen zien alles. Hij weet ook alles. Het bidden duurt lang vandaag.Wat is er veel te vragen aan God. Ik breng mijn handen voor mijn ogen en haal mijn vingers een beetje van elkaar. Door de kleine spleetjes gluur ik naar moeder en naar de grote kinderen. Heel even maar, want ‘kijken is oneerbiedig’, zegt moeder. En God ziet het! Ze hebben allemaal hun ogen dicht, zie ik.  Dan zegt moeder Amen. Nu kunnen we gaan eten.

Laat een reactie achter